Door: Willemien Roobol

Vrijmoedig, blijmoedig, enthousiasmerend en met een zeer gedegen theologische achtergrond worden een groot aantal oude verhalen uit de bijbel op een nieuwe wijze verteld in deze vrolijk geïllustreerde bundel van Paula Irik en Sylvia van Rijn.  Het plezier spat van de bladzijden af.

Het boek is ontstaan in de praktijk van de geestelijke zorg in twee verpleeghuizen tijdens kleinere en grotere vieringen. Het boek is duidelijk geschreven met het oog op die praktijk. De verhalen worden namelijk gegroepeerd aan de hand van het kerkelijke jaar en er worden aan het slot twee voorbeelden gegeven van een grotere en een kleinere dienst, waarin de verhalen aan de orde komen. Ook worden er suggesties gedaan voor liederen (heel belangrijk voor mensen met dementie) en voorwerpen om te laten zien bij het vertellen.

De eerste hoorders van de verhalen waren immers ouderen met dementie en zij zijn dan ook de eerste doelgroep. Zelf heb ik respect voor de schrijfsters, dat zij – blijkbaar met succes – zulke ingewikkelde verhalen hebben durven vertellen aan mensen met dementie.

In de inleiding van het boek wordt echter ook al aangegeven, dat deze eerste doelgroep van de verhalen zeker niet de enige doelgroep hoeft te blijven. De verhalen kunnen ook voor anderen  (zoals de lezer(e)s(sen) van Ophef..)  zeer inspirerend zijn, de verhalen zijn meerzijdig te lezen, te vertellen of uit te spelen. En de verhalen zouden bijvoorbeeld ook gebruikt kunnen worden als leesvoer voor het slapengaan ‘’bij wijze van klein avondgebed’’ zoals de auteurs opperen in hun inleiding. Je zult er in ieder geval vrolijk en opgewekt van worden.

De verhalen in de bundel worden eigenlijk zonder uitzondering verteld vanuit een ‘’ik’’figuur. Zelf heb ik daar in het algemeen altijd erg veel moeite mee, omdat het gevaar dreigt dat Bijbelverhalen verregaand gepsychologiseerd worden. In deze bundel wordt mijn eigen vooroordeel geheel te niet gedaan, omdat enerzijds de ‘’ik’’figuren zo veelzijdig zijn als de Bijbelverhalen waaruit zij stammen en er anderzijds sprake is van een duidelijk goed onderbouwd theologisch kader. Zo worden de verhalen soms verteld vanuit dieren (een ezel, een walvis) en soms vanuit een toeschouwer en soms vanuit de hoofdpersoon van een verhaal. De knipoog in de ondertitel (‘Bijbelverhalen met een knipoog’) komt tot uitdrukking in de manier, waarop ‘eigenwijsheid’ in veel verhalen als een hele grote deugd wordt beschouwd en verder in de manier, waarop de dwarsheid van de Bijbelse verhalen niet vergeten wordt.

Waar zwaarte is, wordt deze niet ontkend, integendeel, eerder wordt zwaarte steeds heel duidelijk benoemd, maar de zwaarte heeft nooit het laatste woord. Dat kun je bijvoorbeeld horen in het verhaal van de walvis met Jona in zijn ‘’vissenbuik’’ (pg.156/157).

De titel ‘’samen rijmt op amen’’ is afkomstig van een dame met dementie, die dit vaker zei tijdens vieringen in het verpleeghuis. Blijkbaar had zij sterk de beleving van ‘’samen’’ bij het luisteren naar de verhalen. Dat is des te opmerkelijker bij verhalen, die in de ‘’ik’’- vorm worden verteld. Het gaat in die verhalen wel altijd over ‘’samen’’ doen van mensen, dieren en de goede God. Tenslotte is er ook ‘’samen’’  in de oecumenische setting van de vieringen in dit boek, waarin een Wees Gegroet altijd aanwezig is. Een veelzijdig en rijk boek voor ieder, die het leest.