Toen op 25 februari j.l. de vereniging Kerk en Vrede een verklaring over de oorlog in Oekraïne uitgaf die opriep tot dialoog en zich uitsprak tegen escalatie en het leveren van wapens aan Oekraïne zegden drie leden hun lidmaatschap op. Het was niet voor het eerst, en zal ook niet voor het laatst zijn, dat dat gebeurt in tijden van oorlog. Ook in een ingezonden stuk na een opiniestuk van onze hand in Trouw werd in die geest gereageerd: drie maanden geleden zou de briefschrijver Kerk en Vrede gesteund hebben, maar nu …. In dit artikel willen we dieper ingaan op de discussie die hier speelt, mede aan de hand van de intensieve debatten binnen de vereniging net vóór en tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Kerk en Vrede in de jaren dertig

Vanaf de oprichting van Kerk en Vrede in 1924 krijgen haar leden – over het algemeen pacifist of antimilitarist – regelmatig voor de voeten geworpen dat ze naïef zijn, dat ze het kwaad onderschatten, dat ze geen politieke analyse maken. Wie zich verdiept in wat de voormannen van Kerk en Vrede, in het bijzonder prof. dr. G.J. Heering, ds. J.B. Th Hugenholtz en ds. J.J. Buskes, schreven en zeiden, moet wel onder de indruk raken van de scherpte waarmee zij al vroeg stelling nemen tegen het nationaalsocialisme en het antisemitisme. Ze pleiten vurig voor een royaal asiel voor joodse en politieke vluchtelingen en zijn internationaal actief. Kerk en Vrede groeit naar ruim 9000 leden (van wie 369 voorgangers) in 1932. Dat verandert wanneer de dreiging van Hitler om Tsjechoslowakije binnen te vallen toeneemt. In die dagen schrijft professor Karl Barth een brief aan zijn Praagse collega Hromadka. Daarin spreekt hij over het pacifisme van de naoorlogse tijd dat leidt tot verlamming en besluiteloosheid. Daarmee doet Barth het pacifisme geen recht. Als hij dit schrijft, roept Kerk en Vrede al jaren op vele plaatsen op tot verzet tegen het nationaalsocialisme dat zich ook in Nederland sterk maakt. Barth schrijft: ‘Toch waag ik het te hopen, dat de zonen van de oude Hussieten het zoo verwekelijkte Europa dan zullen laten zien, dat er ook in onze tijd nog mannen zijn. Iedere Tsjechische soldaat, die dan strijdt en lijdt, zal het ook voor ons en, ik zeg het op dit ogenblik zonder enig voorbehoud, hij zal het ook voor de kerk van Jezus Christus doen, die in de atmosfeer van Hitler en Mussolini slechts óf belachelijk kan worden, óf aan de uitroeiing wordt overgegeven.’1 Dit schreef Barth op 19 september 1938. Als we niet met wapens tegen de dictatuur vechten, worden we als kerk of belachelijk of uitgeroeid. Alsof het voortbestaan van de gemeente van Christus afhangt van de gewapende strijd. Alsof er geen derde mogelijkheid is: je niet gewapenderhand tegen de dictatuur verzetten, maar op een geweldloze wijze.

Op 29 september sluiten Engeland, Frankrijk en Italië in München een verdrag met Hitler. Hitler mag Sudetenland bij Duitsland voegen mits hij belooft Tsjechoslowakije verder met rust te laten. Chamberlain keert voldaan terug in Londen: ‘Peace for our time!’ In Nederland wordt gevlagd. Een dag later nemen Duitse troepen Sudetenland in. Op 15 maart 1939 bezetten Duitse troepen de rest van Tsjecho-Slowakije en annexeren daarmee, in strijd met het Akkoord van München, het complete land. Achteraf werd de slapheid van Chamberlain in de schoenen geschoven van het pacifisme. De leiders van Engeland, Frankrijk en Italië droegen echter bepaald geen gebroken geweertje. Kerk en Vrede organiseerde op 20 oktober 1938 een grote samenkomst met als titel ‘Vrede?’. Buskes houdt een fel betoog: ‘Het vreselijke is, dat de mensen uit angst voor de oorlog wel gebeden hebben voor de vrede, maar dat men tenslotte slechts in staat is geweest de oorlog te voorkomen door het recht te verkrachten en de vrijheid te vertrappen.’ Buskes veegt de vloer aan met de zogenaamde oorlogsafschuw van Engeland en Frankrijk: ‘Er was alleen gevoels-anti-militairisme. Men schrok terug voor de oorlogsgruwel en vroeg zich af: moeten wij dat riskeren ter wille van Tsjecho-Slowakije? Toch had men dit volk plechtige beloften gegeven. (…) Wij zijn tot de smartelijke ontdekking gekomen, dat wanneer de grote wereldmachten spreken over recht, zij toch altijd bedoelen: eigen belangen. Zij zullen slechts strijden voor recht en vrijheid, wanneer die twee samenvallen met hun eigen kapitalistische en imperialistische belangen.’2 Die eigenbelangen, zegt hij elders, waren bij de liquidatie van Tsjechoslowakije nog niet essentieel aangetast, en dus kozen ze voor vrede: ‘Maar de prijs die zij moesten betalen, was woordbreuk, rechtsverkrachting, vrijheidsbeknotting. München betekent de overwinning van Hitler en Hitler betekent het Nationaal-Socialisme en het Nationaal-Socialisme betekent de dictatuur.’3

Barth en Kerk en Vrede

De brief van Barth aan Hromadka raakt in breder kringen bekend. Het woord van Barth heeft gezag bij veel leden van Kerk en Vrede. Daarom schrijft mevrouw A.Tromp-de Jong, lid van Kerk en Vrede, een brief aan Barth over het pacifisme van Kerk en Vrede. Barth beantwoordt die brief op 24 oktober 1938. Hij schrijft: ‘De kerk kan het gebod van God met geen principe, met geen ‘isme’ identificeren, met het pacifisme even weinig als met het militarisme. Weliswaar kan en moet de kerk de vrede verkondigen; zij moet echter in iedere nieuwe situatie steeds weer opnieuw zich openstellen om uit Gods Woord te vernemen wat telkens weer opnieuw onder vrede is te verstaan. Zij kan zich dus niet daarop vastleggen, dat deze vrede altijd en onder alle omstandigheden daarin moet bestaan, dat er niet geschoten wordt. (….) En zij (de kerk) moet haar leden omwille van het evangelie en door de verkondiging van het evangelie zeggen, dat er iets is dat erger is dan sterven en dan doden: het vrijwillig ja zeggen tegen de schande van de heerschappij van de Antichrist.’4 Barth suggereert hier dat pacifisme inhoudt dat je vrijwillig ja zegt tegen de schande van de heerschappij van de Antichrist. Dat doet het christen-antimilitarisme en daarmee Kerk en Vrede ernstig onrecht. Alsof verzet alleen maar gewapend verzet kan zijn. Barth heeft ofwel geen kennis van geweldloze weerbaarheid, of hij heeft er weinig mee op. In 1934 schrijft Heering (na een scherpe analyse van het fascisme en het nationalisme en de mensenverachting van deze beide ideologieën) dat het hier gaat om de keuze tussen Baäl/Caesar of God/Christus. ‘Christus roept de Zijnen tot den strijd tegen den Antichrist, tegen Caesar. In korte termijn mag Caesar triomferen, zooals hij dat al zo vaak gedaan heeft. Op den lange termijn wint Christus.’5 In 1951 antwoordt Heering Barth uitvoerig.6 Hij stelt een reeks vragen bij diens uitspraken. Onder andere: ‘Kunt gij met het voorbeeld der eerste vervolgde en verdrukte christenen voor ogen, volhouden, dat met verlies van genoemde natuurlijke en zedelijke volksgoederen, ons “geistliches Verhaltnis zu Gott auf dem Spiel steht”? (…) Wat moeilijk is, heel moeilijk, is daarom niet onmogelijk, en zeker niet bij God. En wat uit het lijden van een verzadigd en zelfvoldaan volk aan onver­moede geestelijke krachten te voorschijn kan komen, kan veel min­der maar ook veel meer zijn dan wij denken. Misschien moeten alle zekeringen stuk slaan, voordat het Evangelie weer als vanouds vlamt en glanst in de wereld.’

Kerk en Vrede handhaaft haar standpunten. Tussen 1 mei 1938 en 1 mei 1939 zeggen 1100 leden hun lidmaatschap op. Dat zal overigens mede veroorzaakt zijn door het gegeven dat het lidmaatschap van Kerk en Vrede in 1938 verboden werd aan rijksambtenaren. Opvallend is dat het aantal voorgangers dat opstapt, slechts 24 bedraagt. Vlak voor het begin van de oorlog waren er nog 5416 leden, waarvan 325 voorgangers. In 1941 werd het blad van Kerk en Vrede door de bezetter verboden en de organisatie geliquideerd.

Kerk en Vrede en haar strijd

Onder de titel Kerk en Vrede en haar strijd geeft ds. J.B. Th. Hugenholtz (medeoprichter van Kerk en Vrede) in 1939 een vlugschrift uit. Daarin steekt hij de leden van Kerk en Vrede een hart onder de riem. Hugenholtz doorzag vanaf het begin het nationaalsocialisme. Maar hij wijst erop: ‘Wanneer democratische landen, Engeland en Frankrijk vooraan, thans tegen het fascisme willen optrekken, hebben zij te bedenken, dat zij zelf deze geestesstroming in geen geringe mate hebben doen opkomen. De geweldsvrede van Versailles liet Italië, de bondgenoot, met lege handen staan en knechtte het Duitse volk op vernederende wijze. Een verbitterd nationalisme gepaard met een nieuwe opbouw van het maatschappelijk bestel in dictatoriale lijn, waren er het onmiddellijk gevolg van. Geweld kweekt geweld, en zo lagen de kiemen voor toekomstige conflicten. (…) Moeten wij de Duitsers dan maar in ons land laten komen?, vraagt men ons. Deze vraag is natuurlijk geen vraag voor de 98% die achter de mobilisatiemaatregelen staan welke onze Regeering dit jaar genomen heeft en die eventueel ook tegen een duitschen aanval dienst moeten doen. Zij die echter niet achter dezen maatregel staan, zeggen: als de duitschers komen, zal het onze taak zijn hen als christenen te ontvangen, kwaad met goed te vergelden en daarnaast ons te verzetten tegen elken maatregel welke zij ons mochten opleggen tegen onze christelijke levensovertuiging in. Ook wij hebben ons vaderland lief. Juist omdat wij ons vaderland liefhebben, mogen wij onze toevlucht niet nemen tot middelen, waarop Gods vloek rust, tot middelen die Zijn Rijk afbreuk doen. Hier geldt: “Christus vóór alles”.’7 Voor Kerk en Vrede is de tegenstelling niet ‘het vaderland of de dood’, maar Christus of Caesar. In een vlugschrift met die titel schrijft Heering in 1934: ‘Wij leden van Kerk en Vrede zijn geen heilige boontjes, wij zijn niet beter of christelijker dan anderen. Doch op dit punt heeft God ons de ogen geopend. Aan de ontzettende gemeenheid van de oorlog mogen wij niet meedoen. Wij veroordelen anderen niet, die de oorlog wèl verafschuwen, maar menen dat zij moeten. Een ieder zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd. Maar wij zijn overtuigd dat zij dwalen, verschrikkelijk dwalen. Op de oorlog ligt de vloek van God. En tevens: het gaat niet alleen om de oorlog, het gaat om de klemmende, alles beslissnede vraag : “Caesar of Christus?”. Wat ons betreft, Christus heeft ons hier gegrepen, zodat we hier Caesar niet kunnen volgen.’8

Geweldloze weerbaarheid

Kerk en Vrede kiest tijdens en na de oorlog niet voor passiviteit, maar voor actief geweldloos verzet. Daarover verschenen in de loop van de jaren verschillende studies. Heel indringend verwoordt ds. Krijn Strijd het in zijn boek Geweldloze Weerbaarheid uit 1974 (Kok Kampen). Al op de eerste pagina typeert hij ‘geweldloze weerbaarheid’ als ‘een nieuw model van verzet tegen onrecht’. Strijd pleit voor sociale verdediging in plaats van militaire verdediging. Voor hem is dit onderdeel van een kritische maatschappij-analyse: sociale verdediging impliceert dat de structuren van de samenleving veranderen. Het gaat niet om het behoud van de status quo, en ook niet om het verdedigen van vrijblijvend geformuleerde idealen, maar om het concreet gestalte geven aan een nieuw maatschappelijk systeem. Zoals Hannes de Graaf in een door Strijd aangehaald citaat het zegt: ‘Het is een foute probleemstelling, als men de idee van de sociale verdediging zou willen toetsen aan haar praktische mogelijkheid om bijvoorbeeld de militaire verdediging te vervangen zonder dat er verder iets verandert. Sociale verdediging kan geen Navo-politiek worden, maar dat is niet een onvoldoende voor de sociale verdediging, maar voor de Navo. (…) Het engagement dat voor sociale verdediging wordt vereist, zal eerder de bestaande structuren van de Navo-landen en hun machtsposities kritiseren en – geweldloos- aanvallen, dan dat het deze structuren en machtsposities zou verdedigen, zij het geweldloos’.9 Radicale maatschappijkritiek was en is steeds onderdeel van de vredesboodschap van Kerk en Vrede. Voor vrede moet een actieve vredespolitiek gevoerd worden, op alle niveaus van de samenleving. Wie vrede wil, zal de vrede moeten voorbereiden. Pacifisten verwijten dat ze geen antwoord hebben op militaire agressie, is als een arts die zijn patiënt jarenlang tevergeefs gewezen heeft op de gevaren van roken, verwijten dat hij geen remedie heeft tegen diens longkanker.

Reflectie vanuit het heden

In de hierboven beschreven geschiedenis is veel te vinden dat we ook in het gesprek over latere oorlogen en rond de Oekraïne-oorlog tegenkomen. We gaan op enkele punten nader in.

  • Behoefte aan een vijand?

Wat opvalt in het Westen is het spreken in termen van totale oorlogen. Waar Adolf Hitler ten strijde trok tegen het Joodse Bolsjewisme, ging de strijd van het Westen na WO II tegen het internationale communisme. Van het internationale communisme ging het naar de oorlog tegen het internationale terrorisme (Irak/Afghanistan) om nu weer -maar dan anders- terug te keren naar de internationale strijd tegen het autocratische Rusland met op de achtergrond het eveneens autocratisch geregeerde China. Wat al deze oorlogen verbindt, is het totale en het langdurige. Hoogleraar Conflictstudies Jolle Demmers schrijft: ‘Geweld biedt ook economische kansen. Het industrieel-militair-tech-complex hongert altijd naar een nieuwe oorlog. En met de aftocht uit Afghanistan en de afvlakking van de global war on terror is het tijd voor een nieuwe vijand.’10

De sterk aan de wapenindustrie gekoppelde Amerikaanse Rand Corporation schrijft al sinds jaren rapporten over de vraag hoe Poetin economisch en militair bestreden en uitgeput kan worden. Proberen je te verplaatsen in de positie van Russen die zich door het Westen bedreigd zien, lijkt op dit moment een doodzonde. En dat terwijl de militaire uitgaven van de NAVO-landen in 2021 (dus vóór alle verhogingen van defensiebudgetten) bijna 19 keer zo hoog waren als die van Rusland. Wij als vreedzame Westen, een bedreiging voor de Rus, hoe komen ze er bij?

  • Een verwrongen beeld van pacifisme.

Het wordt pacifisme genoemd wanneer landen – hoewel tot de tanden toe bewapend – (om welke reden dan ook) niet willen vechten. Duitsland had in 2021 een defensiebegroting van 50 miljard, maar toch was er in de pers na de inval van Rusland in Oekraïne voortdurend sprake van ‘het pacifisme’ van Duitsland. Ook Barth maakt zich hier schuldig aan wanneer hij spreekt over een ‘verwekelijkt’ Europa en het laten zien ‘dat er nog mannen zijn’. Dit is borrelpraat in vergelijking met de scherpe analyse die Buskes erop loslaat. München was in zijn ogen geen gevolg van verwekelijktheid, maar van een keiharde inschatting van waar het eigenbelang lag. Daarover spreekt hij harde woorden.

  • Verhullend spreken over de oorlog.

Vaak wordt er verbloemd en theoretisch over de oorlog gesproken. Als er één ding opvalt in de geschriften van Kerk en Vrede dan is dat daar de gruwelen van de oorlog gekend en doorzien worden. Terecht zegt Buskes: ‘Barth had moeten zeggen: “Iedere Tsjechische soldaat die schiet en hakt en bommen werpt, zal dat voor Jezus’ kerk doen”.’11 Misschien had Buskes het zelfs nog harder moeten zeggen. Geen oorlog wordt gevoerd zonder verkrachting en andere vormen van marteling en vernedering. Geen oorlog zonder generatielange trauma’s bij winnaars en verliezers. De keuze voor de inzet van geweld impliceert dus óók die gruwelen. Dat stelt de zaak nog meer op scherp: wordt dat alles ook gedaan voor Jezus’ kerk? Heerings boek De Zondeval van het Christendom getuigt van een dergelijke grondige kennis van de oorlog. Ook Hannes de Graaf peilt hier diep. In 1955, het jaar van zijn aantreden als voorzitter van Kerk en Vrede, schreef hij: ‘Wanneer naar het middel van oorlog gegrepen wordt, – of het nu militaire actie of politionele actie genoemd wordt, doet aan de zaak zelf niets af – dan wordt een systeem in gang gezet, dat geheel eigen wetten volgt, dat mensen dwingt in de gehoorzaamheid van de militaire noodzakelijkheden, dan ontstaat een situatie, waarin de mens zichzelf de mogelijkheid van geloofsgehoorzaamheid aan Christus beneemt, omdat hij gehoorzaamt, onvoorwaardelijk gehoorzaamt aan een god, die zegt: “wat strategisch en militair nuttig is, is zedelijk geboden, al is het het verschroeien van de aarde, waarvan een volk moet leven, of het werpen van een atoombom op een industriegebied.” Er is geen sprake van, dat de gehoorzaamheid aan het militair nuttige verenigd kan worden met de gehoorzaamheid aan het gebod der naastenliefde.’12 Niet alleen Mammon, maar ook Moloch is een afgod die totale gehoorzaamheid opeist.

De laatste decennia lijkt in de publieke opinie het naïeve geloof in de mogelijkheden van wapens en geweld weer te groeien. En inderdaad: wat is er nou comfortabeler en geruststellender dan het geloof in een wondermiddel dat alle gevaar en onrecht op kan heffen? Maar de kennis van wat geweld werkelijk is en bewerkstelligt, ontbreekt en stelselmatig wordt er niet geleerd van het verleden. Het optreden in Irak leidde niet alleen tot peilloze menselijke ellende, maar ook tot IS. Na het debacle in Afghanistan stortte het Westen zich direct in de volgende oorlog, zodat de evaluatie van ‘Afghanistan’ uitbleef. Net zoals de rapporten die er over voorgaande oorlogen verschenen (zoals dat van de commissie Davids uit 2010 die een kritisch oordeel velde over de Nederlandse steun aan de Irak-oorlog) in diepe bureauladen verdwenen. En het kritische rapport van het NIOD over excessief geweld door Nederlandse militairen in Indonesië was na een week al uit de aandacht weg vanwege de oorlog in Oekraïne.

  • Propaganda in tijden van oorlog

Een leus als die van minister Hoekstra: ‘autocratie of democratie’ doet het goed. De oorlog tegen Rusland is een oorlog tegen autocratie en voor democratie. Plots is Oekraïne een democratisch land. Dat ook president Zelensky gesteund wordt door een corrupte oligarch wordt verzwegen. Dat corruptie een gigantisch probleem is in Oekraïne is nu even niet aan de orde. We weten dat autocratie en oligarchie niet bij de oostgrens ophouden. Ook binnen het democratische westen waren, zijn en komen er autocratische leiders. Ook binnen het democratische westen zijn vele constructies bedacht om de oligarchen en hun gestolen geld te beschermen, om kapitalen weg te sluizen naar veilige havens. Dit verdelen van de wereld in goed en fout, in democratisch of autocratisch, helpt niet echt om de wereld beter te begrijpen. Het staat serieuze berichtgeving in de weg. Toespraken van Poetin worden in het NOS-journaal al aangekondigd als pure retoriek. Daarna komt er van echt luisteren niet veel meer terecht. Naar aanleiding van de vorig jaar al aangekondigde verhoging van de defensie-uitgaven en de Oekraïne-oorlog publiceerde Kerk en Vrede ‘Aan vrede moet je bouwen’, met daarin ook een passage over propaganda. We citeren: ‘In elke oorlog tieren propaganda en leugens welig. De Belgische historica Anne Morelli formuleerde tien principes van oorlogspropaganda, die we steeds opnieuw tegenkomen, aan beide kanten van de strijd:

1: Wij willen de oorlog niet

2: Alleen de vijand is verantwoordelijk voor deze oorlog

3: De leider van de vijand is duivel in persoon

4: Wij verdedigen een nobele zaak

5: De vijand begaat bewust wreedheden, wij niet. Als wij iets vreselijks doen is dat per ongeluk

6: De vijand gebruikt verboden wapens, wij niet

7: Wij lijden weinig verliezen, de vijand lijdt enorme verliezen

8: Intellectuelen en artiesten staan achter onze zaak

9: Onze zaak is heilig. God is met ons

10: Zij die onze zaak in twijfel trekken, zijn verraders13

Wie het nieuws gevolgd heeft, kan uitspraken van Poetin, Biden en Zelensky zó invullen. Het is niet zozeer de ‘waarheid’ die als eerste sneuvelt in een oorlog, maar vooral het vermogen tot zelfreflectie en kritiek. Het is belangrijk dit soort processen te doorzien. Als de ‘andere partij’ onrecht bedrijft, betekent dat niet automatisch dat ‘wij’ dat niet doen. Beide partijen hebben er belang bij het kwaad van de ander wél te zien en de ogen te sluiten voor onrecht van eigen zijde. Alleen door dat van elkaar te erkennen, kunnen we samen werken aan duurzame oplossingen voor oorlogen en conflicten.’14

Noten:

[1] Henk van den Berg en Ton Coppes, Dominees in het geweer. Het christen-antimilitarisme van Kerk en Vrede 1924-1950, Nijmegen, 1982, p.152.

2 Dr. J.J. Buskes, Droom en Protest, Baarn 1974, p.103.

3 A.w. p.108.

4 Het origineel van de brief van Barth bevindt zich in het archief van Kerk en Vrede; de tekst is ook opgenomen in: K. Barth, Offene Briefe 1935-1942 (Zürich 2001).

5 G.J. Heering, Caesar of Christus, Ammerstol 1934, p.15

6 G.J. Heering, ‘Karl Barth over het Oorlogsprobleem’ in: Vox Theologica en in het Zwitserse blad Neue Wege, november 1951; daarna in Militia Christi, het blad van Kerk en Vrede. Vervolgens werd het als publicatie van Kerk en Vrede uitgegeven als Uitgave nr.9, in februari 1952.

7 J.B. Th. Hugenholtz, ‘Kerk en Vrede’ en Haar Strijd. Vlugschrift der Vereeniging “Kerk en Vrede, nr. 18, Ammerstol, pag.9-10.

8 G.J. Heering, Caesar of Christus, Ammerstol 1934, p. 15.

9 A.w., p.95.

10 Jolle Demmers, ‘De VS hebben hun eigen belangen in de oorlog tussen Oekraïne en Rusland’, in Trouw, 25 maart 2022.

11 A.w., p.110

12 In de brochure Wat is en wil Kerk en Vrede? (1955). De tekst hiervan is ook afgedrukt in: Herman Heering e.a., Hannes de Graaf (1911-1991). Een leven in dienst van de vrede. Gorinchem, 1992.

13 Anne Morelli. Elementaire principes van oorlogspropaganda – Bruikbaar bij koude, warme of lauwe oorlogen. EPO, Antwerpen, 2003. Zie ook het interessante interview met haar op www.dewereldmorgen.be van 6-4-2022.

14 De folder is geschreven door Stop Wapenhandel, Kerk en Vrede en de werkgroep Inclusieve Veiligheid. De tekst is ook te vinden op de websites van deze organisaties (zie www.kerkenvrede.nl) en daar ook te bestellen.

Bram Grandia en Greetje Witte-Rang zijn lid van de Theologische Werkgroep van Kerk en Vrede