‘Vannacht zal het wonder gebeuren…’ (Hanna Lam over de nacht van de uittocht).
‘Deze nacht doe ons weten dat Gij het zijt, Gij zelf’ (Huub Oosterhuis over de Kerstnacht)
Maria behoort toe aan de geschiedenis die God is begonnen met mensen die zich toevertrouwen aan Zijn roepstem. Als zij de engel gehoord heeft, als zij vol vertrouwen gezegd heeft ‘laat het zo aan mij gebeuren/geschieden’, staat zij op – dat betekent in de bijbel altijd dat zij voluit gaat leven, haar plaats gaat innemen in Gods geschiedenis; dat is opstaan. Zij reist naar haar lotgenote, haar bondgenote Elisabeth (die op hoge leeftijd zwanger is van haar zoon Johannes, die later ‘de Doper’ genoemd zal worden) – twee onmogelijk zwangere vrouwen, de één te vroeg, de ander te laat. Ik zie een ontroerend beeld voor me: hoe zij daar bij elkaar staan, elkaar groeten, het leven doorgeven, hoe het leven opspringt in hen, hen verbindt met de toekomst, met elkaar. Zij verenigen zich met elkaar, zij verenigen zich met God, hun geest verenigt zich met Gods Heilige Geest: geest/adem (dat is in de bijbel hetzelfde woord) stroomt binnen en vult Maria’s longen en ze zingt. Er klinken woorden ontleend aan haar bondgenote uit Israels geschiedenis, Channah, die ook de omkeer van haar vernedering beleeft in haar zwangerschap (zie I Samuel 2).
Zo vertelt Lucas het Kerstthema van het ‘En het geschiedde’: God is hier heel bijzonder aan het werk – in, door mensen. In het lied dat Maria zingt klinkt een bijzondere hoge c: Gods ‘christelijkheid’ (of beter: ‘christus-lijkheid’) ligt erin dat Die zijn hoogheid zoekt in de diepte: in het verheffen van de kleine en geringe. Dat is de kern van Maria’s lied. ‘Mijn ziel maakt groot de Eeuwige’, want Die deed aan mij – geringe – grote dingen: Hij haalt de groten neer, en maakt de kleinen groot – daarin ligt de eer, de bijzonderheid van deze God. ‘Al wat hoog staat aangeschreven / zal Gods woord niet overleven’ [lied 1001 : 1].
Halen we die hoge c? Of moeten we wat bescheidener worden met die c in al die organisaties van ons? Moeten we een toontje lager zingen? Misschien moet ons geloof maar blijken uit wat we doen, uit wie we zijn…Stel je voor dat onze adventsgebeden in de geest van Maria verhoord worden.. Je zou er bang van worden. Maar de engel zegt: ‘Niet vrezen!’ Misschien kan een tekst uit de gemeenschap van het Schotse Iona ons hierbij helpen:
Wij moeten een weg bereiden.
Paden rechtmaken die onbegaanbaar werden
door onze zelfzucht en behoeften.
We vergaten de ruimte waar genade woont,
en de boodschap van de engel: ‘Vrees niet!’
We zijn bang voor de blijdschap die ze beloofde.
We vrezen de reis, de zware tocht, de bittere kou,
de deuren die voor onze neus dichtgeslagen worden.
Dat we zullen gaan bevallen: het jaagt ons angst aan.
En toch: in ons binnenste zuchten en dorsten we naar onschuld.
We moeten de donkere stal van ons hart ingaan,
het oude stro van boosheid en trots wegdoen,
onze handen vies maken en moeite doen
om het frisse, geurige hooi van welkom te vinden,
een kandelaar van hoop aan te steken,
en in eenvoud te wachten op de geboorte van Verwondering. [vert. Roel Bosch]
Harry Pals
Recente reacties