Tijdens een bezoek aan een kerk in Zürich (staande in de traditie van de reformator Zwingli) viel mijn oog op de achterkant van het plaatselijke kerkblad ‘Reflecture’. Daar was afgedrukt een ‘Kriegslied’ van de journalist en kerklieddichter Matthias Claudius (1740-1815), die onder ons bekend is als de dichter van het romantische avondlied ‘De maan is opgekomen’. Dit ‘Kriegslied’ blijkt een heftig anti-oorlogslied te zijn, met deze zinnen aan begin en eind: “… ’s ist leider Krieg – und ich begehre / nicht schuld daran zu sein!” De tussenliggende verzen roepen de geesten van de oorlog op – van de gesneuvelden, van de vaders, moeders en bruiden, van de honger en pest – die de dichter ’s nachts bezoeken en vervloeken. In het laatste vers benoemt hij de verschijnselen die de dichter kennelijk als oorzaak van alle geweld ziet: “Was hülf’ mir Kron’ und Land und Geld und Ehre? Die könnten mich nicht freun!” Aanleiding voor het lied is de Beierse Successieoorlog (1778-1779) tussen Pruisen en Oostenrijk, maar de achtergrond is breder: protest tegen de heersers die steeds weer gemakzuchtig een oorlog beginnen waarvoor ze zelf niet hoeven te lijden, vanwege ‘kroon, land, geld en eer’. Het lied verheerlijkt de oorlog bepaald niet, zoals velen van Claudius’ tijdgenoten en collega-dichters deden, maar schildert de gruwelen en het lijden die altijd gepaard gaan met oorlog.

Nader onderzoek leerde me dat de kreet ‘ ‘s ist Krieg!’ ook gebruikt is door schrijver en journalist Kurt Tucholsky voor een anti-oorlogslied, dat tijdens de Eerste Wereldoorlog in Duitsland verboden was. Ook toen moest de oorlog ‘frisch und frohlich’ zijn, zonder de moordpartijen en trauma’s bij de naam te noemen. Het koppige ‘ik wil hieraan niet schuldig zijn!’ hoor ik als ‘ik doe niet mee!’, ‘niet in mijn naam!’ Dat is het begin van een omkering, een afwending van de oorlog. Het is wat enkele decennia geleden verbeeld werd op een poster ‘Stel je voor: er komt oorlog en niemand gaat er naar toe!’ Dat is en blijft voor mij de uitgangspositie als zoekende volgeling van Jezus. En toen kwam ik thuis en vond ik een heel ander kerkblad bij mijn post: de glossy van de Protestantse Theologische Universiteit. Op de voorkant een foto van een militair. Het blijkt te gaan om een legerpredikante, die in een zes pagina’s tellende reportage zegt: “Ik ben ontzettend trots op dit kruisje op mijn pak. Ik zie er uit als een militair, maar ik ben van de kerk.” Het kruis, het schandelijke teken van een geweldloze opstand die gesmoord is maar toch tot opstanding leidt, wordt hier geprikt op de uniformiteit van een apparaat dat in de oplossende kracht van geweld gelooft. En ik gruw van de foto bij de reportage waarin het licht van Pasen in een ‘defensiebrede Paasviering’ (zoals het onderschrift vermeldt) gedeeld wordt door een voorganger in uniform met een witte liturgische stola eroverheen. Worden hier niet twee botsende werkelijkheden door elkaar geklutst? Een passend onderwerp voor theologische reflectie, lijkt me.