“Durven we na Vietnam nog iets te hopen? Nee. Op grond waarvan? Zie de situatie en de verstoktheid waarmee de mensheid met de geest van gister de wereld van morgen binnentrekt. Toch werken wij verder. Zonder grote toekomstvisioenen. Zonder grote woorden. Alleen: in dienst. En zo verbonden met profeten en apostelen. En met Hem, die sprak: ‘Ik ben in het midden van u als een die dient’.” Hiermee eindigt het artikel van de met Kerk en Vrede en Christenen voor het Socialisme verbonden prof. Krijn Strijd over de vraag naar hoop (in 1973 verschenen in het blad Voorlopig, teruggevonden in zijn afscheidsbundel ‘Theologie bij de tijd’). En hij stelt daarbij ook de vraag “Is het spreken over hoop en visioen niet een vlucht naar een voor ons zo nodige schuilhoek?”

Vijftig jaar later zijn we nog/weer met deze vragen bezig. Ook op de ledenbijeenkomst van de VTM op 21 april, n.a.v. het artikel van Dick Boer in Ophef van december 2022, over leven zonder hoop. Ik denk erop door. Thorah-doen geeft hoop. Ik werd getroffen door de reactie van Anne Marie Booij (net teruggetreden als bestuurslid, vanwege haar ziekte). Zij grijpt terug op het jodendom, waar tikvah (hoop) een kernbegrip is. Verbijsterend na de Shoa… Maar heel de bijbel is een verhaal van mislukkingen. Toch is er steeds weer een nieuwe invulling gegeven aan geloven, waardoor het verbond en dus de hoop niet werden opgegeven – ook al ontbreekt elk toekomstperspectief.

Maar kan ik – met de klimaatcrisis voor ogen – vertrouwen op JHWH als verbondspartner, ook als wij mensen dat verbond schenden door Gods schepping te vernietigen? Dat is voor mij een grote vraag geworden. De almachtige regelende God boven ons is mij allang ontvallen, maar is ‘god’ dan een verhalenwerkelijkheid geworden? Hoop in de rouw. Ik heb geen hoop meer op het aanbreken van een Godsrijk, van de hemel op aarde. Wel een visioen van gerechtigheid voor allen, als rechtzetting, maar niet meer als vaststaande horizon. Maar wat kan ik dan nog hopen?

Wat mij bijblijft is het samen gedenken van Gods scheppingsbedoeling. En dat krijgt in onze ontmoedigende tijd de kleur van verdriet en rouw, om alle verspeelde kansen, om de apokalyps die gaande is. Dat krijgt ook de gestalte van schuld belijden, over de plundering van de aarde en het uitmoorden van vele kwetsbare medeschepselen. Is er in die gezamenlijkheid troost te vinden, die omgezet kan worden in een krachtige levenspraktijk? Zit daarin hoop? Hopende God. Ergens hoop ik dat de Bevrijder-God ons niet opgeeft – ergens… Maar ik weet niet wat ik dan hoop.

En tegelijk kan ik niet anders dan in deze verschrikkelijke wereld leven in verbondenheid met waar ‘God’ voor staat, ook al wordt dat steeds weer verpletterend uit onze wereld weggekruisigd. We moeten daarvan getuigen, in onze wanhoop en woede. Het doen van thorah is daarbij meer dan een laatste noodoplossing zonder illusies. Daarin zit geloofshoop verborgen: dat het zin heeft om het goede te doen. In liefde, verstaan als solidariteit in verzet, zit altijd hoop.