Friedrich Weinreb, De bijbel als schepping, Vught: Skandalon 2020. 784 pag.’s  € 37,50. ISBN 978 90 76564 31 9.

Wie Weinreb zegt, zegt ‘Collaboratie en Verzet’, zegt ‘affaire Weinreb’ en komt – zie ook Wikipedia – niet verder dan dat. Maar – en dat geldt ook voor b.v. de joodse raad – wie zal oordelen over wat Joden in een verwoede poging om mensen te redden of althans een erger lot te besparen hebben gedaan of nagelaten. Veroordelen moet je alleen diegenen die deze mensen voor deze onmogelijke dilemma’s hebben gesteld, om te moeten kiezen tussen het eigen leven of dat van een ander, tussen wie wel en niet gered kan worden (klassiek: Sophies choice). Alleen daarom (omdat Weinreb meer is dan de naar hem genoemde affaire en ook een groot bijbelwetenschapper) is het al zo geweldig goed, dat Skandalon een negende druk heeft uitgegeven van Weinrebs magnum opus uit 1963. Eerder al (in 2009) verscheen het bij Skandalon als gebonden uitgave en nu als paperback voor een gezien de omvang heel redelijke prijs.

Ik had het nog niet eerder gelezen en gezien de omvang en de pittige inhoud zal ik daar voorlopig ook niet mee klaar zijn, maar om daarop te wachten met een aankondiging…. Hoe belangrijk alles is wat er in dit rijke boek te vinden is, vermag ik niet te bevatten, maar dat de hele Schrift en dus ook – of zelfs heel in het bijzonder – het scheppingsverhaal letter voor letter (let wel, ik bedoel de Hebreeuwse letter) bestudeerd moet worden om de verbanden en de symboliek te begrijpen, daarvan ben ik overtuigd. Zoals u wellicht weet, kende het oude Hebreeuws geen (meestal als ‘Arabisch’ aangeduide maar eigenlijk Indische) cijfers en werden getallen ook met letters aangeduid. Ik ga hier die hele telwijze niet uitleggen, maar een ieder kan het volgen als ik zeg, dat de aleph (a) een 1 is en de beth (b) een twee en zo door. De bijbel begint met de beth (beresjit) en dus een 2. Dat vertelt ons iets over de tweedeling die God scheppend tot stand brengt: hemel en aarde, licht en duisternis, de zee en het droge. Een verhaal van zes dagen, maar opgedeeld in de eerste drie en de tweede drie dagen. Dan is er ook nog een tweede scheppingsverhaal (aan bronnensplitsing doet Weinreb begrijpelijk en terecht niet) dus ook twee. Het is maar een klein voorbeeld, maar het boek staat er vol mee. Een minstens zo groot verhaal valt er over de zeven te vertellen.

Je kunt dit beschouwen als vreemde kabbalistiek en een geloof in heilige getallen, je schouders ophalen en zeggen: dat kan toch helemaal niet of daar geloof ik niet aan. Je kunt ook zeggen: bepaalde getallen worden helemaal niet gegeven om concrete aantallen (dagen, maanden, jaren, lengtematen, afstanden etc.) uit te drukken, maar ons iets uit te leggen over wat er eigenlijk mee bedoeld wordt. Kortom, lees het niet als een eindeloze reeks ingewikkelde beschouwingen, maar laat het je helpen ook eens anders naar teksten, naar namen, naar getallen enzovoort te kijken. Er wordt ons geen verhaal verteld, waarin ons precieze gegevens over historische gebeurtenissen, geografie, vroegere verhoudingen enzovoort worden geleverd, maar een verhaal, dat ons iets wil vertellen dat de kern van ons leven raakt en daarvoor worden alle denkbare (en ook in eerste instantie voor ons niet zo goed denkbare) middelen gebruikt. Wie het boek van Weinreb op deze manier serieus neemt (en dan hoef je het echt niet met alles eens te zijn) kan er erg veel in vinden.

Tomas Novak, A.J. Rasker. Theoloog op de bres voor de vrede (1906-1990). Biografie en bibliografie van een christelijke ethicus. Met medewerking van Rinse Reeling Brouwer. Middelburg: Skandalon 2020. 628 pag. € 45. ISBN 978 90 830419 26.

Een vuistdikke biografie over Rasker, niet het eerste wat je meer dan dertig jaar na de Wende zou verwachten, maar wel goed, dat het gebeurd is, want in de koude oorlog heeft Rasker een voorname rol gespeeld in de poging om tot verzoening tussen Oost en West te komen. Dat is dan ook het belangrijkste thema uit dit boek. De auteur werd daarbij geholpen door het feit, dat niet alleen Rasker zelf maar ook zijn familie al die jaren zorgvuldig gearchiveerd hebben en die archieven tot de dag van vandaag zorgvuldig bewaard. Omdat vooral dat familiearchief niet is gedeponeerd bij instellingen als een rijksarchief of het HDC was deze informatie tot nu toe ook niet toegankelijk. Rasker was een verwoed dagboekschrijver en die dagboeken bevonden zich naast heel veel andere zaken als brieven, documenten etc. in dat archief.

Daarnaast is ook het persoonlijk dossier van Rasker bij de BVD opgevraagd, want vanaf het begin van zijn activiteiten als bestuurder van de Christelijke Vredesconferentie werd hij door die dienst in de gaten gehouden. Dat levert overigens weinig informatie op, behalve dan dat de informanten van die dienst de Nederlandse taal maar matig beheersen en per definitie formuleren vanuit een (voorgeschreven?) vooroordeel. Als puur monnikenwerk heeft Tomas Novak, Tsjech van geboorte die vanaf 1998 een heel aantal jaren in Nederland heeft gewoond en gewerkt en inmiddels weer in Tsjechië woont, zich door die rijstebrijberg van informatie heen gewerkt en alles zo goed mogelijk in chronologische volgorde gezet.

De auteur heeft ook een bibliografie van maar liefst ruim 150 pagina’s samengesteld. De boeken en zelfstandige publicaties van Rasker staan op ongeveer anderhalve pagina. Daarnaast is alles opgenomen waarin de naam Rasker voorkomt en zijn bijvoorbeeld ook alle mededelingen van zijn hand in het kerkblad van Buinen (waar Rasker predikant was) opgenomen. Als je wilt dat zo’n bibliografie niet bestudeerd wordt, moet je die zo opzetten. Het tekent het perfectionisme van de auteur, dat ook in het biografische gedeelte tot uitdrukking komt. Als hij bijvoorbeeld een bijeenkomst beschrijft, waar Rasker aan deel heeft genomen, dan zal hij – wanneer hij over die informatie beschikt – alle aanwezigen bij die bijeenkomst vermelden en bij voorkeur met al hun voornamen en bij elke naam het geboorte- en sterfjaar van de genoemde persoon. Gemiddeld staan op iedere pagina meer dan tien namen (soms was ik blij dat ze niet allemaal drie of meer voornamen hadden). Op zich is – zeker voor de kerkhistoricus – zulke volledigheid ideaal, maar wat het verhult is, dat er niet een bepaalde visie is van waaruit het boek geschreven is. Dat is de auteur misschien ook niet kwalijk te nemen, want de hele periode die hij beschrijft, heeft hij zelf niet meegemaakt in Nederland en hij heeft in de voorafgaande periode kennelijk Rasker ook niet in Tsjechië ontmoet, want hoewel alle ontmoetingen in Tsjechië zorgvuldig zijn geboekstaafd, komen we daar de auteur niet tegen.

De enige ‘opvatting’ van Novak, die we lezen is, dat hij er tijdens zijn verblijf in Nederland achter is gekomen, dat de heersende communistische kringen in Tsjecho-Slowakije van voor de Wende het meest lijken op Nederlandse conservatieven, terwijl de dissidenten het meest lijken op de meestal linkse activisten in Nederland. Hij rekent zichzelf tot de dissidenten en voelt zich dus duidelijk verwant met links in Nederland. Hij heeft in Tsjechië begrepen, dat er in het Westen – niet alleen in Nederland – gedurende de hele koude oorlog mensen zijn geweest die de Tsjechen een warm hart hebben toegedragen en hen trouw zijn gebleven. En daarbij is hij de naam van Rasker tegengekomen, die jarenlang een vooraanstaande positie (zelfs als lid van het internationale bestuur) in de Christelijke Vredesconferentie had (ook wel aangeduid als de Praagse Vredesconferentie). Anders dan de meeste CVC-bestuurders, zoals de jarenlange voorzitter van de Nederlandse afdeling Hannes de Graaf en Hebe Kohlbrugge, heeft hij na de Praagse lente en het aftreden van Hromadka, de CVC niet verlaten, maar is hij daarin actief gebleven (zoals Novak aantoont met instemming van Hromadka). Hoewel dat in de Nederlandse pers werd uitgelegd als blinde verering van het Russische regime, bleef Rasker bij zijn bezoeken aan Tsjechië zijn oude vrienden opzoeken, met name Milan Machovec, één van de ondertekenaars van Charta.

Dat kun je allemaal vinden in dit boek, maar een eigen commentaar op de gebeurtenissen geeft de auteur in de regel niet (of hij probeert dat te doen door het afdrukken van een uitvoerig citaat van één van de betrokkenen). En als hij dat wel doet dan zal hij in alle gevallen zijn held verdedigen, ook waar dat niet nodig is.

Een kenmerkend voorbeeld: op pagina 98 wordt de reis naar Batavia beschreven, waar Rasker in 1939 aan zal treden als rector van de Theologische Hogeschool. Op de boot daarheen ontmoet hij de joodse zangeres Chaja Goldstein. Zij leent hem een boek van Franz Werfel, waarover hij niet erg enthousiast is. In zijn dagboek veralgemeent hij zijn kritiek op Werfel en Goldstein naar vermeende opvattingen over ‘dit soort joodsche kunstenaars’ en heeft het verder steeds over ‘ze’ en ‘zij’(‘hullie’ is jodenvolk zei mijn moeder vroeger en die uitdrukking komt vast ergens vandaan! w.v.) alsof het een groep mensen (een ras?) is, waarmee hij niets te maken wil hebben. En Novak schrijft dan: ‘Zijn generalisatie leest nu antisemitisch, in werkelijkheid gaat het bij hem om afkeer van het nihilisme achter het rationalisme’. Deze vergoelijking is niet alleen onterecht, maar ook totaal overbodig. Op pagina 390 (bijna aan het eind van het biografische deel) schrijft hij, dat Rasker in 1984 het afscheid (nou ja, afscheid) van Bé Ruys miste. Zelf was ik daar wel en herinner me heel goed hoe prachtig Lin Jaldati daar zong (Lin Jaldati is overigens de nieuwe naam van Lien Brilleslijper, één van de twee zussen, die als verzetsmensen een belangrijke rol spelen in ‘t Hooge nest van Roxane van Iperen). Rasker is bevriend met Rebling, de echtgenoot van Lin Jaldati, en als hij hem over het feest vertelt, vraagt Rasker hem of zijn vrouw niet eens wil informeren naar Chaja Goldstein. Dat gebeurt en het adres in Israël wordt hem doorgestuurd. Vijfenveertig jaar later maakt Rasker alsnog excuses over zijn onvriendelijke gedrag tegen haar en zijn onbegrip toen voor het lot van de joden (het was tenslotte toen al na de Kristallnacht) en dat tekent zijn grootheid veel meer dan de vergoelijking door de opmerking van Novak.

Het feit, dat Rasker in de vooroorlogse jaren niet onmiddellijk het gevaar van Duitsland begreep (en ook het feit dat de auteur daar ‘onhandig’ mee omgaat), speelt een behoorlijke rol in het boek. Als Rasker in de jaren twintig lid wordt van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm, wordt onmiddellijk gezegd, dat Rasker dit vooral deed om te kunnen sporten en er door het uniform ouder uit te zien en natuurlijk wordt ons verteld, dat dit iets heel anders is dan de latere Landstorm van de NSB. Formeel is dat laatste natuurlijk juist, maar het neemt niet weg dat ook die BVL wel degelijk een rechtse fel antibolsjewistische groepering was, die was opgericht na de mislukte revolutiepoging van Troelstra en in die zin dus leek op de ‘witte gardes’ in het Duitsland van de jaren twintig. Dat waren geen nazi’s, maar velen kwamen daar wel terecht. Overigens, dat wordt tegenwoordig nog wel eens vergeten: ook tijdens de Eerste Wereldoorlog en in de jaren daarna, waren veel Nederlanders (misschien moet ik wel schrijven ‘de meeste’) pro-Duits en anti-Engels. Dat had te maken met de Boerenoorlogen van rond de eeuwwisseling. Tegelijk: het geeft geen pas te mensen te verwijten, dat ze de geschiedenis niet vroeg doorzagen (alleen maar hulde voor de enkelingen als Miskotte, die het wel heel vroeg doorhadden), maar je moet het ook niet wegstoppen. Toen ik ooit in mijn dissertatie schreef over de NSDAP-sympathieën van de gebroeders Niemöller in de twintiger en begin dertiger jaren, heb ik bergen kritiek over me heen gehad. Maar ik heb Martin Niemöller in 1977 in Darmstadt gesproken en hij heeft er in woord en geschrift (anders dan zijn broer, de historicus van de Kerkstrijd) nooit een geheim van gemaakt, maar dat hij erop terug is gekomen, daarvoor in het concentratiekamp terecht is gekomen en dat hij ook in de Koude Oorlog recht overeind stond, dat hoeft natuurlijk geen betoog. Rasker heeft de oorlog in Nederland niet meegemaakt, maar wel die in Indonesië en was daar vele jaren geïnterneerd in gevangenis en Jappenkamp. Hij heeft heel goed geweten, wat er toen mis was, ook in Europa, en al heel vroeg zijn in eerste instantie negatieve houding over de Bekennende Kirche bijgesteld. Dat Hebe Kohlbrugge, die hiervan ook weet had, hem zou hebben aangeduid als een voormalige nazi, gaat natuurlijk alle perken te buiten. Dat tekent alleen maar hoe heftig de tegenstellingen tussen de voormalige medestanders in de Nederlandse afdeling van de CVC waren geworden.

Rasker heeft bij zijn leven, en ook heel lang daarna, niet altijd de erkenning gekregen, die hij verdiende. Of dat met dit boek gebeurd is, weet ik niet zo goed. Zelf heb ik met hem samengewerkt in het ook in dit boek gememoreerde congres voor atomaire ontwapening (Woudschoten 1980) en was daar getuige van de warme vriendschap tussen Rasker en Smolik (ook spreker op genoemd congres), dat was geen vriendelijkheid op ideologische gronden,  dat was hechte en diepe verbondenheid. Hij had iets breekbaars (maar misschien kwam dat ook omdat ik hem alleen als oude man heb gekend) en ontroerends en aan zijn goede intenties kon onmogelijk getwijfeld worden.

Tenslotte. Er is veel gesleuteld aan het boek. Dat Novak geen foutloos Nederlands kan schrijven, valt hem natuurlijk niet te verwijten, maar ondanks alle moeite zijn er wel erg veel type- of drukfouten blijven staan. Het kan best zijn, dat Rasker in een dagboekaantekening ‘typpen’ in plaats van ‘typen’ heeft geschreven, maar dat schrijf je dan toch niet over. Het is een biografie, en dat is door de schrijver zo opgevat, dat hij zorgvuldig het leven van Rasker heeft beschreven. Aan de theologie, de boeken van Rasker heeft hij zich niet gewaagd. Over de dissertatie van Rasker (De ethiek en het probleem van het booze) zegt Novak dat die gaat over het probleem van het kwaad en schrijft dan: ‘het thema van goed en kwaad werd gaandeweg zijn levensthema’ (pag. 60). Zo kan dat natuurlijk niet. Dat werd ook vastgesteld door Rinse Reeling Brouwer toen hij het manuscript voor commentaar te lezen kreeg. Geen enkel boek van Rasker werd inhoudelijk besproken. Kennelijk zag de auteur geen kans dit op te lossen en daarom is er afgesproken, dat op de plekken waar zo’n bespreking van een boek of voordracht aan de orde zou moeten komen Rinse voor een kort exposé zou zorgen. Die stukken zijn herkenbaar omdat na de paragraafaanduiding duidelijk (R.R.B) tussen haken staat. Vaak schrijft Rinse dan nog een inleidende opmerking die de tekst in zijn context plaatst en daarna wordt de eigenlijke samenvatting afgedrukt op een grijze ondergrond. Dat verdient geen schoonheidsprijs, maar het boek is er wel duidelijk beter op geworden. Dat komt door de heldere en kernachtige samenvattingen van Rinse, maar ook doordat een inzicht in het denken van Rasker op grond van zijn publicaties nu juist die setting biedt, die de beschrijvingen van de vele gebeurtenissen en ontmoetingen verhelderen. Eigenlijk, maar ik begrijp dat dit teveel is gevraagd, had dit natuurlijk geïntegreerd moeten worden in het boek. Maar al hadden we op een nog beter boek gehoopt, het is toch goed dat het er is. Wie een groot deel van de hier beschreven geschiedenis heeft meegemaakt, kan er zijn hart aan ophalen. Of dat ook geldt voor jongeren, die na de Wende geboren zijn, of die al lezend zullen begrijpen wat er speelde, dat is heel erg de vraag.

Emanuel Katongole, Born from Lament. The Theology and Politics of Hope in Africa, Grand Rapids: Eerdmans 2017. 294 pag.’s, € 28. ISBN 978 0 8028 7434 4.

Dit boek hoort natuurlijk helemaal niet in deze rubriek, want het is niet recent, maar al in 2017 verschenen. Dat ik het hier toch bespreek, is omdat ik vermoed dat de meeste van onze lezers nog nooit van dit boek of van deze auteur hebben gehoord en dat is eigenlijk heel erg jammer. Zelf is mijn interesse voor Afrikaanse theologie ook nog maar heel jong. In januari was ik in Zuid-Afrika, waar ik de internationale Bonhoeffer-conferentie bijwoonde. Ik was wel eerder bij degelijke bijeenkomsten geweest, maar in de regel waren de Amerikaanse en Duitse theologen veruit in de meerderheid, en die waren in de regel ook allemaal blank. Dat was dit jaar totaal anders, bijna de helft van de deelnemers was zwart, zowel Black Americans als Afrikaanse theologen. Met sommigen van hen heb ik nog steeds mailcontact. Ondertussen waren Marcel Poorthuis en ik bezig met een dik boek over ‘de moderne theologen’ en daarin moest ook een sectie komen over Afrikaanse theologie. Daarom zocht ik contacten en werd onder andere geboeid door een Zambiaanse theoloog, Teddy Sakupapa, die in zijn lezing over Katongole sprak. Later vroeg ik hem wie er in zo’n sectie besproken zou moeten worden en met de namen die hij noemde kon ik thuis (leve de quarantaine) hard aan het studeren. Dit is het mooiste boek dat ik ontdekte. Katongole is een katholiek priester uit Uganda, maar zijn  ouders zijn voor zijn geboorte daarheen gevlucht vanuit Rwanda. Zijn vader is een Tutsi, zijn moeder een Hutu. De moordpartijen in de jaren zestig en negentig beschouwt hij niet als ‘stammentwisten’ maar als een gevolg van de wreedheden in de tijd van het Belgische koloniale bewind, die bewust de bevolkingsgroepen tegen elkaar opzetten. Hutu’s en Tutsi’s zijn overigens niet (zoals in de West- Europese kranten wel verondersteld werd) Rwandese stammen, maar bevolkingsgroepen die over de hele breedte van Afrika van Congo tot Uganda leven. De gruwelijke gevolgen van het vroegere Belgische bewind in Congo en Rwanda en de benarde situatie in Uganda ten tijde van het bewind van Idi Amin, vormen de context waarin Katongole is opgegroeid en ook de context van de theologie die hij als jonge priester begint te ontwikkelen. Ten tijde van de genocide in Rwanda is hij overigens voor langere tijd verbonden aan de Katholieke Universiteit van Leuven, waar hij promoveert. De theologie die hij ontwikkelt is ‘born from lament’, geboren uit de weeklacht. Het Engelse woord ‘lament’ roept de associatie op met Lamentations, de Engelse titel van het Bijbelboek dat wij Klaagliederen noemen. Katongole bestudeert Klaagliederen en ziet verwantschap. (Dat Afrikaanse theologie vooral evangelicaal is – ook in zijn katholieke variant – is waar, maar dat ze zich daarom niet bezig zouden houden met studie van het Oude Testament is onjuist, zoals blijkt uit het werk Katongole en Mbiti en vele anderen). Daarnaast onderzoekt hij in zijn boek de jammerklachten van Jezus (over een volk dat niet horen wil en over Jeruzalem dat verwoest zal worden) en concludeert dat het een authentiek bijbels gegeven is, dat juist uit de grootste nood de hoop wordt geboren. Hij werkt dat niet uit met een groot theologisch vertoog, maar met verhalen over waar hij dit in Afrika heeft zien gebeuren, de plekken waar theologie wordt geboren. Hij noemt het een theologie en een politiek van de hoop, want uit deze ontdekking van de hoop tegen alle wanhoop in groeit protest tegen een uitzichtloze gewelddadige politiek, maar meer nog groeit daaruit een nieuwe praktijk, waarin een alternatief voor die gewelddadige politiek wordt geboden. Na lezing schaamde ik mij, dat deze hele Afrikaanse theologie zo lang aan mij voorbij was gegaan. En dat terwijl op dit moment er meer christenen in Afrika wonen dan in Amerika en Europa bij elkaar!

Arnon Grunberg, Als ze het over Marokkanen hebben, Amsterdam / Antwerpen: Querido 2020. 112 pag’s. € 17,90. ISBN 98 90 214 2488 0.

Misschien hoort ook dit boekje niet helemaal in deze rubriek (geen theologie?). De reden dat ik het nier noem en aanbeveel, is dat wij de laatste twee dagen (ik schrijf dit op woensdag 25 november) getrakteerd worden op berichten over het uiteenvallen van het Forum voor Democratie. Op zich natuurlijk een prima zaak. En dat het gebeurt omdat de leider zich niet wil distantiëren van antisemitische uitspraken van zijn onderknuppels (en er zelf ook niet vies van is), kan ons ook niet echt verbazen. Maar in diezelfde periode hadden we met een aantal vrienden een uitvoerige mailwisseling over de tekst van Dick Boer, die we nu als ‘Heftig’ in dit nummer hebben afgedrukt. En opeens bedacht ik, dat het natuurlijk gruwelijk is wat er in de tweets van de FvD-jongeren over joden wordt gezegd, maar dat niemand er wakker van ligt dat ze soortgelijke teksten al vanaf de oprichting in alle openheid over moslims uitspreken en opschrijven. Niet alleen de jongeren maar het hele Forum en aanverwante groeperingen. En toen moest ik denken aan de 4 mei-toespraak van Arnon Grunberg met het citaat, waar rechts Nederland over gevallen is: ‘Als ze het over Marokkanen hebben, hebben ze het over mij’. Hoe hij het waagde, zo las ik in ingezonden brieven, de terechte kritiek op moslims te vergelijken met antisemitisme! Vermoedelijk denkt de schrijver van dit soort epistels net als heel veel andere Nederlanders, dat ‘ze’ (de moslims, de Marokkanen) het er zelf naar hebben gemaakt, maar juist die veralgemening, dat indelen in ‘wij’ en ‘zij’ is nu juist de grondslag van iedere vorm van racisme en discriminatie. Abram de Swaan legde in zijn Compartimenten van Vernietiging uit, dat ook de genocide, dat elke genocide begint met die tweedeling. De tekst van Grunbergs toespraak is nu met vier andere teksten van hem uitgegeven in dit boekje.

Wilken Veen