‘Alles went, behalve Advent’

‘Alles went, behalve Advent’– met die grappig verdraaide uitspraak van Jean-Jacques Suurmond (het origineel luidt ‘alles went, behalve een vent’…) begon en eindigde ik op de 1e adventszondag de preek in de Jeroenskerk. Inmiddels zijn we 3 adventsweken verder. Hopelijk zijn we nog steeds niet gewend… Want met advent komt er iets op ons toe dat we niet zelf hadden kunnen bedenken, iets dat ons vreemd is, iets wat anders is dan alles van ons leven, dat ons leven ontregelt, wil veranderen.

Advent vraagt ons het tekort in ons leven te onderkennen, hoeveel duister daar in zit – om dan het hemelse Kerstlicht toe te kunnen laten… Advent ontmaskert pijnlijk de dingen waarmee we ons verzetten tegen het leven als waarlijk vrije mensen – en daarom is dat dus verrassend bevrijdend… In de bijbeltaal heet dat zonde: die dingen waarmee wij anderen, elkaar, onszelf tekort doen. Die worden nu (letterlijk) ont-dekt.Ik denk aan de regels die mensen onzichtbaar maken; aan het vergeten, het ontrechten van de armen waarop onze wereld gebouwd is; aan de roofbouw op onze leefomgeving, op de aarde; aan het eindeloos laten   wachten van vluchtelingen. Het goede dat wij oprecht menen en proberen te doen wordt veelvuldig ontkracht door de greep waarin we elkaar en anderen gevangen zetten – door bureaucratisering, door angst.

Advent wil zeggen: er schijnt een licht op ons en onze wereld van achter het donker. Niet ons licht, geen licht dat wij aandoen, voelen, bedenken – maar van buitenaf: Gods licht. ‘Gods Woord wil deze wereld omgekeerd…’ [lied 1001 : 2] Maar is dat geloofwaardig? Het is alleen geloof-waardig, geloof waard, als het gegrond is in Jezus, in zijn leven, in zijn verhaal, in de verbondenheid met hem, in de gezamenlijke geraaktheid door hem. Dat is niet louter iets van het verleden – dat strekt zich uit naar een toekomst voorbij Kerst. Het is leven in verwachting van de voltooiing: de dag komt, de grote dag, de dag van de Messias, de dag waarop Jezus gelijk krijgt met alles wat hij deed en zei.  Daarvoor zijn er deze weken voorafgaand aan Kerst: om aarzelend, tastend het uitzicht te vieren. Te vieren dat God in het kerstkind naar ons toe gekomen is, om ons duister te delen, om met ons het duister van onze wanhoop en uitzichtloosheid in te gaan. Dat God als Jezus zal komen om alle duister te overspoelen met licht, om alle tranen af te vegen. Dat God zo bij ons is, hier, nu – als de Komende, die zomaar bij ons binnen kan komen, in onze leegte.  Advent nodigt ons vooral uit om te ontvangen, dus open te staan, open te gaan – zoals Maria dat kon: openstaan voor een kind, als een uiterste groet van God. Voor haar gold bij uitstek: alles ging ondersteboven.

De komende dagen wil ik stilstaan bij deze Maria, als modelfiguur om Kerst te gaan beleven, naar Kerst toe te leven.