Op de zondag dat de Duitsers een nieuwe Bondsdag kozen kerkte ik in de protestantse Kaiser Wilhelm Gedächtnis Kirche in Berlijn. In de openbare aankondigingen van de kerkdienst was uitdrukkelijk verwezen naar de verkiezingen. Drie generaties verwoordden hun specifieke betrokkenheid bij maatschappelijke vragen – de jongste met nadruk op de klimaatramp, de middelste vanuit het eigen drukke bestaan, de oudste tegen de achtergrond van de maatschappelijke beweging in de tweede helft van de vorige eeuw. De bisschop hield de preek, waarin hij lange lijnen trok vanuit de inzet van de Wereldraad van Kerken voor vrede, gerechtigheid en heelheid van de schepping (het conciliair proces). De kerk waar ik me bevond heeft in dit proces altijd een grote rol gespeeld. In het algemeen geldt voor de kerk in Duitsland dat de kritische betrokkenheid op maatschappij en politiek sterker aanwezig lijkt te zijn dan in Nederland. Enkele jaren geleden bijvoorbeeld heeft de landskerk van Baden het initiatief genomen voor het project ‘Sicherheit neu denken’, waarin een poging wordt gedaan de weg naar burgerlijke verdediging zonder militaire inzet te schetsen over een periode van ongeveer 20 jaar. Het bijzondere is dat wetenschappers, militairen en politici hierin volop meedenken. Er wordt gepoogd dit naar Nederlandse verhoudingen te vertalen, maar dan blijkt meteen het probleem dat de kerk hier veel minder is ingebed in de samenleving dan in Duitsland (zie hiervoor de website en het decembernummer van ons zusterblad ‘Vredesspiraal’ van ‘Kerk en Vrede’).
Diezelfde week was ik in Parijs. We liepen daar binnen in de katholieke Sacré Coeur. Er was een feestelijke viering aan de gang, waarin het heilig hart (‘sacre coeur’) van Jezus werd rondgedragen door enkele mannen in ambtskledij omringd door een schare nonnen. Iedereen kon daarvoor buigen (wat ik als protestant natuurlijk niet deed). Daarna werd het symbool weer opgeborgen en stroomde de kerk leeg. Ik was getuige van traditionele devotie, wel in een groep, maar toch geïndividualiseerd en los van elke maatschappelijke context.
Op de laatste studiedag van de Ter Schegget-stichting ging Willem Schinkel met ons in gesprek. Het ging over het in godsdienstige kringen steeds belangrijker wordende begrip hoop – maar dwarsdenker Schinkel zei dat een mens geen hoop nodig heeft om te leven, om te handelen. Hij bleek toch hoopvol te zijn: het kapitalisme parasiteert volgens de marxistische analyse op het goede dat mensen in het dagelijkse leven doen, en die basale menselijkheid kan nooit kapot gaan – en dat is hoopvol. Hij greep naar dat andere woord uit de traditie, liefde. Hij durft het aan een begrip als ‘radicale liefde’ in te zetten, nodig om ons met alle noodzakelijke opofferingen helemaal te richten op een leven voorbij aan het huidige systeem, en om de staat terug te veroveren. Maar ontbreekt ons niet het ‘grote verhaal’? Nee, alleen witte mensen zijn ideologisch uitgeblust, ons grote westerse verhaal is gebaseerd op het inhumane kolonialisme. Maar activisten (klimaat, racisme, onrecht) hebben een verhaal, waarin wonen, eten en zorg verbonden worden tot een nieuw groot verhaal. Dat is een aanbod aan ons.
Ik kreeg weer geloof in de hoop op liefde.
Recente reacties